1. De laatste maand

Tijdens de laatste maand hadden mijn vader, de huisarts en wij wekelijkse heel open en gedetailleerde gesprekken over het te verwachten verloop, over de mogelijke voorbereiding en behandeling en over de nodige zorg en de rol voor mijn zus en ik. De huisarts heeft ons ook voorzien van achtergrond documentatie. Mijn zus en ik hebben daarnaast contact gezocht met een arts in een hospice die ervaring had met versterven om ook de praktische kant beter te begrijpen. Wij hebben natuurlijk ook, zei het best lichtvoetig, met mijn vader gesproken over “Wat en hoe erna…”

In de loop van de maand hebben we de bevestiging van de wens tot versterven, de weigering van behandeling en de volmachten besproken, gezamenlijk ondertekend en verzegeld met een champagne-toost. Daarbij hebben we ook afgesproken dat we niet met het verstervingsproces zouden beginnen als niet alles gepland, geregeld en in huis was, inclusief de sedatie medicatie voor behandeling in de allerlaatste fase. Uiteraard had mijn vader het recht om op zijn besluit terug te komen, hoewel dit in feite alleen uitvoerbaar zou zijn in de eerste fase van het proces.

De locatie dreigde even een struikelblok te worden maar werd uiteindelijk de grootste meevaller. Vanwege een andere omgeving en de benodigde zorg hadden we een voorkeur voor een hospice of bijna-thuis-huis. Echter, daarvoor was een indicatie “Terminaal” vereist en daarvan was formeel nog geen sprake. Samen hebben we toen thuis de logeerkamer ingericht. Tot onze grote opluchting bleek dat toch niet nodig en was het bestuur van het Bijna-thuis-huis bereid om mijn vader vanaf dag 1 op te nemen, als een experiment.

De intakegesprekken voor het huis en de zorg waren inlevend en professioneel en hebben geleid tot een goed besef en volledige acceptatie van de achtergronden, de situatie en de wens van mijn vader bij de zorgverleners en vrijwilligers. Mijn vader was daar heel blij mee.

De verdere voorbereiding en begeleiding van de mantelzorg, dag- en nachtverpleegkundigen, medische, palliatieve en technische zorg was gericht op het adequaat en proportioneel verlichten van mogelijk lijden. Deze voorbereiding en begeleiding werden aangevuld door een prima samenwerking en communicatie tussen mijn vader, huisarts, hulp/zorgverleners en mantelzorg vrijwilligers.

Een beperkt aantal familieleden, vrienden en kennissen werd bij het begin van het proces in kennis gesteld met de mogelijkheid om nog een keer contact op te nemen. Daar hebben zij ook allen gevolg aan gegeven. Dit heeft tot meestal zelfs gezellige contacten geleid die misschien niet eens als een afscheid werden ervaren.

De dag voordat mijn vader naar het Bijna-thuis-huis zou gaan en zou beginnen met het verstervingsproces hebben we samen in kleine kring bij hem thuis doorgebracht met praten en kletsen, met eten en drinken, afgesloten met weer een champagne-toost.

Op de dag zelf was het vertrek uit zijn appartement vooral rommelig en gehaast; pa wilde weg en was blij dat hij nog verticaal door de voordeur kon, zoals hij zei.